Weidevogels leven bij voorkeur op vochtige, kruidenrijke graslanden. Door ontwatering en intensivering van de landbouw is de kwaliteit van het leefgebied van weidevogels, zoals grutto’s, tureluurs en kieviten afgenomen. Om het leefgebied te verbeteren is dan ook vernatting van het grasland nodig. Dit kan bijvoorbeeld door vernattingsmaatregelen zoals hoogwaterpeil en (greppel)plasdras, bereikt worden.
Vernatting zorgt voor een groter voedselaanbod, doordat o.a. regenwormen meer aan het oppervlak blijven, en daardoor beter bereikbaar zijn voor weidevogels. Vernatting zorgt ook voor een zachtere bodem, waardoor de bodem beter doordringbaar is voor de vogelsnavels. Ook remt vernatting de groei van gras en zorgt het voor een open structuur, waar de kuikens makkelijk doorheen kunnen lopen en toch dekking kunnen vinden tegen predatoren. Daarnaast trekt water insecten aan, wat het voedsel vormt voor de kuikens. Door vernatting ontstaat een leefgebied waarin vogels, naast foerageren, kunnen voortplanten en rusten. Vernattingsmaatregelen werken het beste indien er een geschikte broed- en opgroeibiotoop in de buurt is, in de vorm van kruidenrijke weidevogelgraslanden of extensief beheerde graslanden.