Soort uitgelicht: geelgors
Iedere nieuwsbrief lichten we een soort uit, waar we ons als Collectief met onze leden voor inzetten. Dit kan een weidevogel zijn of een soort van de zogenaamde “droge dooradering”. Deze keer een soort van de “droge dooradering”, waarvoor we verschillende vormen van beheer afsluiten: de geelgors.
Als je de naam hoort, verwacht je een gele vogel bij de geelgors. Dat klopt ook deels: het mannetje heeft een herkenbare felgele kop. Bij het vrouwtje is de kop veel minder opvallend geel met vooral bruin. Hetzelfde geldt voor de borst van beide geslachten: enigszins geel met meer bruin. De bovenzijde is vooral bruin gestreept en dus ook minder opvallend. Qua grootte is de geelgors vergelijkbaar met de huismus.
Niet alleen de gele kop van het mannetje is kenmerkend, ook de zang van deze soort is erg bekend: de intro van de vijfde van Beethoven (of “mama, mama, ik wil een ij-ij-ijsje”). Als je dat één keer hebt gehoord, dan herken je het de volgende keer ongetwijfeld weer.
De geelgors komt jaarrond in Nederland voor en vooral in halfopen (agrarische) gebieden met akkers, houtwallen, struweelranden en heggen, maar ook op heideterreinen met enige bebossing. De grootste aantallen worden aangetroffen op de zandgronden in het oosten van het land. De geelgors broedt op de grond (onder heggen of in droge greppels), in struiken of kleine bomen in de periode van april tot augustus met twee of drie legsels per jaar.
Tijdens de broedtijd eten geelgorzen ongewervelde dieren en insecten. Dit is eiwitrijk voedsel, dat goed is voor de jongen. Daarbuiten eten ze voornamelijk zaden, wat tot gevolg heeft dat ze in de winterperiode niet weg hoeven te trekken. De landschapselementen bij het agrarisch natuurbeheer zijn onder andere voor de geelgors bedoeld. Dit geldt niet alleen voor de houtwallen en hakhoutbeheer, maar ook voor de wintervoedselakkers, waar in de winter zaden te vinden zijn voor deze soort.